Interview Eindhovens Dagblad
N.a.v. Het stadsdichterschap, 2007.
‘QUA LIEFDE HEB IK NIKS TOE TE VOEGEN’
door Peter van Vlerken
De bloemen die Arnoud Rigter kreeg bij zijn uitverkiezing tot Stadsdichter van Eindhoven staan te verleppen in een verfemmertje in de keuken. Hij weet nooit goed raad met bloemen, zegt hij. ‘Ik heb meer met bedachte, maakbare dingen’. Ten bewijze daarvan hangen in zijn huiskamer honderden gebruikte theezakjes als droogboeketten aan de muur. ‘Een grap’, zegt hij daarvan.
Zijn lange haar draagt hij mooi meisjesachtig in een staart van opzij. Blootvoets stapt hij over de planken vloer. Als er een beeld bestaat van hoe een dichter eruit ziet, dan beantwoordt hij daaraan. Hij heeft een aangenaam zachte stem, waarmee hij fraaie zinnen formuleert en weifelend weer herformuleert. Menigeen zou hem een wonderlijke jongen noemen. De balkondeuren van zijn vrijgezellige flatje staan wijd open. Blik op Eindhoven. Als het gaat over zijn dichterschap mag hij graag in beelden spreken. Wat hij doet in zijn verzen, zegt hij naar buiten wijzend, is steen laten overwoekeren met klimop. ‘Ik hou van strakke vormen, maar ook van speeldrift. Wat ik wil is beton overgieten met taal’. Behalve dichter is hij ook architect, dat mag duidelijk zijn. En beeldend kunstenaar. ‘Ik ben een structurenman, maar ook een expressieve chaoot’.
‘Vrijgezellige’, dat zou trouwens een dichterlijke vondst kunnen zijn van hem, uitvinder van mooie woorden als ‘peuterzondebesef’, ‘zoefzoevenderwijs’, ‘baarbaar’, ‘wipkipeuforie’ en ‘rompdompelbad’. Hij zegt dat het hem te doen is om de smaak van woorden en de belevingswaarde van poëzie. ‘Dichten is als dansen. Door gekke wendingen te maken en dingen ondersteboven te gooien gaat het prikkelen’. Makkelijk zijn zijn gedichten niet. Speurend naar een gemeenschappelijke thematiek kom ik op zoiets als: wat de mens maakt van de wereld en zichzelf. Daar kan hij zich in vinden. Wat hem betreft hoeft zijn poëzie niet verstandelijk te doorgronden te zijn. Wel beseft hij dat hij als Stadsdichter toegankelijker zal moeten schrijven dan hij nu doet.
Hij zal zijn stadsgedichten o.a. publiceren op zijn website, maar verwacht daarop geen anekdotische gelegenheidsverzen. ‘Het zullen meer portretten van Eindhoven en Eindhovenaren worden’. Liefdespoëzie valt al evenmin van hem te verwachten. ‘Daar is al zo veel over geschreven. Qua liefde heb ik niets toe te voegen’.
Dat komt goed uit, want Eindhoven heeft niet echt een romantisch imago. Daar gaat hij als dichter iets tegenover stellen. ‘Als ik een grijze muur zie wil ik hem roze schilderen. Niet dat mensen er in praktische zin iets aan zullen hebben, maar ik vind kleur aanbrengen in het leven een absolute noodzaak. Als ik daarbij kan helpen, graag.’